Kopte NRC op 12 oktober 2021. In een interview met Bastiaan Rutjens wordt duidelijk dat zijn onderzoek duidelijk wijst op een omgekeerde relatie tussen spitirualiteit en vertrouwen in de wetenschap. Met andere woorden, hoe meer iemand zichzelf beschouwt als spiritueel, hoe minder vertrouwen die persoon heeft in de wetenschap. Bastiaan Rutjens lijkt zich daar zorgen over te maken. Hij stelt bijvoorbeeld voor om al op jonge leeftijd kinderen de waarde van wetenschap bij te brengen. Zo zouden ze later een sterker geloof hebben in de wetenschap en zich gemakkelijker laten overhalen tot bijvoorbeeld een vaccin.
Dat is voor mij zeer interessant, omdat ik mij eerst sterk wetenschappelijk en pas later spiritueel ontwikkeld heb. Juist doordat ik van binnenuit veelvuldig aangelopen ben tegen de grenzen van de wetenschap, ben ik kritischer geworden. Ik heb niet meer het heilige geloof in wetenschappelijke kennis dat ik had.

Als kind voelde ik mij sterk verbonden met de natuur, maar kon ook goed leren. Vanaf eind groep 7 realiseerde ik mij dat ik zodanig goed kon leren, dat ik als eerste van mijn familie een hoge opleiding zou kunnen volgen. Zo geschiedde. Ik rondde mijn VWO af met achten voor natuur- en scheikunde en ging Bewegingswetenschappen studeren. Tijdens die studie leerde ik dat je altijd vraagtekens moet stellen bij wat als waarheid gepresenteerd wordt. Galileo Galilei kreeg de rest van zijn leven huisarrest, omdat hij volhield dat de aarde om de zon draaide. Door een zelfde soort wantrouwen ontdekte William Harvey dat het bloed één richting op stroomt, en niet heen en weer, zoals sinds 1500 jaar bekend was. Onderzoek doen is twijfelen, zo leerde ik.
Na een studiebeurs voor een masterstage in het buitenland gewonnen te hebben, begon een promotie steeds realistischer te lijken. Die promotieplek vond ik en rondde mijn proefschrift keurig binnen vier jaar af. Daarna kwamen er kinderen terwijl ik werkte als postdoctoraal onderzoeker. Een paar jaar later kwam het eerste moment waarop ik begon te twijfelen aan de wetenschap.
Aan het eind van een tijdelijk contract, en voor het begin van een hernieuwd tijdelijk contract, kreeg ik de kans om met mijn gezin naar Tucson, Arizona te gaan om te werken in een groep evolutionair ontwikkelingspsychologen. Gefascineerd door het evolutionaire proces, kwam ik in contact met het idee dat je ook voeding vanuit evolutionair perspectief kunt benaderen. Uit nieuwsgierigheid probeerde ik het uit en merkte al snel dat ik veel minder hoofdpijn had, minder moe was en minder buikpijn had.
In mijn tweede periode als postdoctoraal onderzoeker in het UMCG liep ik steeds vaker heel concreet tegen de grenzen van de wetenschap aan. Zeker in de medische wetenschap wordt veel waarde gehecht aan het identificeren van dé oorzaak. Voelde ik mij beter met evolutionaire voeding doordat ik geen gluten meer at, doordat ik geen lactose meer binnen kreeg of doordat de vetzuurverhouding anders was? Daar kom je niet uit, en dat zouden we ook niet moeten willen.
Vroeger leek de relatie tussen voeding en ziekte simpel. Een tekort aan vitamine D veroorzaakt Engelse ziekte. Geef meer vitamine D en het is opgelost. Een tekort aan vitamine C veroorzaakt scheurbuik. Geef meer vitamine C en het is opgelost. Maar de aandoeningen die nu de grootste ziektelast veroorzaken, zoals hart- en vaatziekten, diabetes, auto-immuunaandoeningen en depressie, zijn allemaal multifactorieel van aard. Ze worden niet door een tekort of teveel aan één ding veroorzaakt, ze zijn het gevolg van een cascade aan belastingen voor het lichaam waardoor problemen ontstaan. En dat is óók het geval bij vatbaarheid voor infectieziekten. In die context heeft het dus weinig zin monofactorieel onderzoek te willen doen. Dat werd echter wel van mij gevraagd als wetenschapper. Ik ben daar veelvuldig tegenaan gelopen.
En ik zie dat nog steeds gebeuren, en op zich is dat logisch. Een enkelvoudige relatie is immers gemakkelijker uit te leggen en te begrijpen dan een complexe relatie. Neem COVID-19. Al heel snel wordt duidelijk dat mensen met obesitas veel kwetsbaarder zijn dan mensen met een normaal gewicht. En dat mensen met andere aandoeningen óók kwetsbaarder zijn. En dat de kans om te overlijden aan COVID-19 vrijwel parallel loopt aan de kans om in de komende 12 maanden überhaupt te overlijden.
Zodra een vaccin beschikbaar komt, worden zij als eerste ingeënt, waar ik volledig achter sta. Er wordt echter geen uitleg gegeven over de onderliggende oorzaken van die kwetsbaarheid. Volgens mij, omdat monofactorieel denkende wetenschappers hun vingers niet durven te branden aan het uitleggen van complexe relaties. De oorzaken van ál die onderliggende aandoeningen zijn samen te vatten in insulineresistentie, oxidatieve stress en chronische laaggradige ontstekingsreacties. Eén van de snelstwerkende, maar weinig onderzochte remedies is voeding. Omdat daar niet over gerept wordt, wordt zo’n vroege inenting niet zelden gevierd met gebak.
De kwetsbaarsten zijn nu beter beschermd, maar nog steeds moet de hele bevolking zich aanpassen. De grootste last daarvan wordt gedragen door mensen die een zeer lage kans hebben om ziek te worden van COVID-19, laat staan eraan te overlijden, namelijk kinderen en jongeren. Uit mijn tijd als onderzoeker bij de afdeling Psychiatrie in het UMCG heb ik dondersgoed onthouden dat de kans op een depressie twee keer zo groot is bij mensen die al eerder depressief geweest zijn, en met iedere episode toeneemt. En ook dat het (gehad) hebben van een depressie de kans op andere ellende vergroot. Door de strikte scheiding binnen vrijwel alle (Universitair) Medische Centra tussen kop en romp, zaten er natuurlijk geen psychiaters in het OMT. Er zaten überhaupt geen wetenschappers van buiten het rompgedeelte van de UMC’s in. Er lijkt dus ook hier sprake geweest te zijn van een zeer monofactoriële kijk op (de gevolgen van) (maatregelen tegen) COVID-19.
Bastiaan Rutjens noemt als oorzaak voor spirituele scepsis dat veel mensen geen wetenschappers kennen en denken dat wetenschap vrijwel volledig wordt gefinancierd door het bedrijfsleven. Bij mij is van het eerste duidelijk geen sprake, ik bén wetenschapper. Dat wetenschap gefinancierd moet worden door het bedrijfsleven is een punt waar ik in mijn aanstelling als lector tegenaan liep. Het was erg lastig om onderzoek naar onbewerkte voeding gefinancierd te krijgen, omdat die geproduceerd wordt door vele verschillende boerenbedrijven. De grote concerns die wel genoeg geld verdienen aan voeding om wetenschappelijk onderzoek te financieren, verdienen hun geld allemaal aan vooral (hoog) bewerkte voeding. Bij COVID-19 zien we natuurlijk precies hetzelfde. Onderzoek naar de relatie tussen leefstijl (die insulineresistentie, oxidatieve stress en laaggradige ontstekingsreacties drastisch kan verlagen) en kwetsbaarheid voor COVID-19 zou niet alleen veel langer duren dan (halfslachtig) onderzoek naar een vaccin, maar ook veel lastiger te financieren zijn. En dus moeten we allemaal ingeënt worden, terwijl we net zo ongezond mogen blijven leven als ons lief is.
En zo leerde ik mijn intuïtie te volgen en werd ik sceptisch. Bijna altijd wanneer ik me ga verdiepen in de wetenschappelijke literatuur, blijkt mijn intuïtie te kloppen. En laat dat nou net binnen de definitie van Rutjens over spiritualiteit vallen: vertrouwen op je intuïtie. In mijn geval dan wél met wetenschappelijke onderbouwing.
Lees ook mijn post over de verschillende lagen van gezondheid